16 oktober 2013

Door de bomen Theo Bos niet meer zien

Vandaag las ik deze column van Mart Smeets via de site van NuSport. Het is een terugblik op het afgelopen seizoen. Wat me daarbij opviel is de vierde alinea:
"Volgens de boeken zijn dat Theo Bos en Dylan van Baarle van de opleidingsploeg van Rabobank. Hij won ook zes koersen en vertrekt bij zijn ploeg om bij Garmin-Sharp aan te monsteren. En daar ploeggenoot te worden van onder anderen Tom Jelte Slagter. Hij gaat dus ook op andere weiden grazen."
Zes koersen winst voor Theo Bos. Kan jij er één van noemen? Ik ook niet. Ik zie door de bomen het koersbos niet meer. Tijdens de koersen die ik op TV bekijk wordt er steevast een opsomming gegeven over welke klassering een coureur in diverse koersen heeft behaald. Ik vraag me af wat de waarde is van al die koersen. Naast de drie grote rondes heb je de klassiekers, maar daaronder is een wirwar van wedstrijden waarvan ik me afvraag of winst daarin te vergelijken valt met met enige andere koers. E3-prijs, Olympia's Tour, Ronde van Wallonië, Hamburger Classic, Omloop Het Nieuwsblad, Tour Downunder, Ronde van Californië: ik kan nog wel even doorgaan met het noemen. Allemaal rondes die meetellen voor de World Tour en die elk jaar in het sportnieuws te vinden zijn, maar hoe dit inj verhouding staat tot de echter grote rondes en koersen?
  
In het tennis is er veel meer duidelijkheid: de vier belangrijkste toernooien zijn de Grand Slams, daarna volgen de ATP- (heren) en WTA-toernooien (dames) gevolgd door de Challengers en op het laagste profniveau vind je de ITF-toernooien. Daardoor is ook duidelijk dat het Nederlandse tennis vergeleken met de jaren ’90 (Krajicek, Siemerink, Eltingh/Haarhuis, Schultz, Oremans etc) tegenwoordig weinig meer voorstelt. Ik bedoel: tien jaar geleden zou het toch geen nieuws zijn als iemand door de kwalificaties van een WTA-toernooi kwam? Destijds begonnen de sportjourrnalisten pas warm te worden als men richting laatste 4 kwam op een ATP/WTA of de laatste 16 op een Grand Slam.

Uiteraard vergelijk ik e.e.a. ook weer met het zwemmen. Er zijn tal van toernooien door het seizoen heen (Nederlandse swimcups, Mare-Nostrum tour, Worldcups etc.), maar alleen de Europese- en wereldtiteltoernooien tellen echt mee. Zwemmers kunnen over het algemeen maar 1 of 2 keer per jaar serieus pieken waardoor de keuze bijna altijd valt op een titeltoernooi. Daar staat natuurlijk tegenover dat tijdens zo'n toernooi per geslacht op 17 afstanden (excl open water) medailles worden verdeeld. Wel is het zo dat op die afstanden op de titeltoernooien over het algemeen de beste zwemmers van Europa (bij een EK) of de wereld (WK) aanwezig zijn die allemaal op dat moment willen pieken. M.a.w.: het veld is representatief voor wat Europa of de wereld te bieden heeft waardoor redelijk precies kan worden gezien waar de atleet staat. Bovendien heeft het zwemmen natuurlijk een onafhankelijk meetinstrument: tijd. De omstandigheden zijn vrijwel overal gelijk (in ieder geval afstand) waardoor prestaties goed met elkaar zijn te vergelijken. Dat dit afgelopen zomer bij de wereldkampioenschappen in Barcelona dan weer even mis ging is de uitzondering die de regel bevestigt.

Een andere duursport waar met vaste afstanden wordt gewerkt is schaatsen, maar daar zijn de omstandigheden dan weer zeer variërend. Prestaties zijn daar zeer afhankelijk van de kwaliteit van het ijs, op welke hoogte de ijsbaan ligt, of je (kort) voor of na een dweilpauze rijdt en of je in de binnen- of buitenbocht start. Vreemd eigenlijk dat er toch wereldrecords worden bijgehouden voor deze sport daar er nauwelijks vergelijkende omstandigheden zijn. Naast deze omstandigheden is bij het schaatsen ook qua piekmoment geen uniformiteit. In Nederland zweren we bij het allrounden waar in het buitenland juist de afstandskampioenschappen hoger in aanzien staan. Dit is het beste te zien bij de Olympische Spelen waar de Nederlanders eigenlijk redelijk ondermaats presteren in vergelijking met de allroundtoernooien. Met een schaatscultuur zoals deze alleen in Nederland bestaat zou Nederland per Olympisch nummer minstens één medaille moeten winnen.

Natuurlijk is het lastig om de diverse sporten met elkaar te vergelijken. Toch is het naar mijn idee belangrijk voor een sport als er slechts een paar belangrijke toernooien per jaar zijn waardoor wereldtoppers die als piekmoment zullen kiezen. Pas dan kan je serieus bepalen wie de sterkste sporter is binnen een bepaalde sport.